Blog

“Ik schrijf zoals ik ben.”

Sinds ik op Walcheren woon, wil ik weten welke kunstenaars en schrijvers er wonen. Op een koude, winderige dag ben ik op de thee bij schrijver en illustrator Wim Hofman (80). Voor zijn verjaardag verschijnt een nieuwe verhalenbundel die hijzelf illustreerde. In de serre van zijn huis in Vlissingen vertelt hij over de oorlog (hij was drie), de watersnoodramp (hij was elf), zijn tijd op het internaat, zijn korte priesterschap, zijn vele boeken en vooral: zijn liefde voor de natuur.

Tekende u als kind al?

Ik tekende al in de klas. Met alle kleuren ‘o-tjes’ vol maken. Er waren docenten die zich daaraan ergerden. Maar het komt vanzelf. Ik zit weleens iets na te tekenen, maar dat gebeurt weinig. Paul Klee zei: ‘Ik werk niet naar de natuur, maar ik werk van nature’. Dat heb ik ook. Ik hoef geen stoel te hebben om een stoel te tekenen. Met schrijven heb ik dat ook. Ik schrijf wat in me opkomt. Ik ben groot fan van de Engelse schrijver Edward Lear. Om hem te begrijpen zou je zijn nonsensgedichten moeten lezen. Hij was eigenlijk landschapsschilder en dat maakt hem interessant, vind ik. Er was een meneer die vond dat hij als jongen goed kon tekenen. Hij had een dierentuin. En daar mocht hij papegaaien tekenen. Hij ging in de kooien zitten en tekende zeer beroemde tekeningen.

Hij was autodidact. Net als u.

Ja dat klopt. Hij werkte trouwens veel harder dan ik. Want hij moest zijn werk verkopen. Hij werkte bijvoorbeeld in Rome, want daar barstte het in die tijd van rijke Engelsen. Hij schreef dagboeken en brieven met grappige tekeningetjes. Dat ben ik ook gaan doen. Ik heb duizenden brieven geschreven. Die Lear tekende grappig en tijdloos. Hij was een aparte meneer.

Vind u uzelf ook een beetje apart?

Haha, ik probeer me aan te passen hoor.

In uw nieuwe boek schrijft u over het eindeloos woordengeklots van schrijvers die mijmeren bij een zonsondergang bij zee. Bent u over zichzelf ook zo relativerend?

Ja eigenlijk wel ja.

U won de Gouden Penseel en twee keer de Gouden Griffel voor uw kinderboeken. Daarnaast ook nog de Theo Thijssenprijs voor uw oeuvre.

Dat zegt niks. Ik denk weleens dat ze niets beters hadden. Wel heb ik natuurlijk hier en daar fans.

In de wereld van Wim Hofman kan bijna alles. Er zijn vliegfietsen, drijvende tafels, en nog veel meer moois. Wat kan er in die wereld écht niet?

Ik weet het niet. Dat zou iemand moeten uitzoeken. Er zijn natuurlijk dingen waar ik niet over schrijf. Wat ik dus weinig doe, is gevoelens op schrijven. Ik houd niet van psychologiseren. Ik ga niet gauw roddelen. Over mensen schrijven omdat ik ze ken, nee dat doe ik niet.

Waarom is fantasie zo belangrijk?

Bij fantasie kun je voorstellen dat het anders is. Dat is heel goed om te ontwikkelen. Stel dat je in een bepaalde situatie zit, dan is het goed om je voor te stellen hoe het anders kan zijn. Dat je wat afstand neemt. Dat is dus één kant. Maar het is ook leuk! Dat merk je vooral bij kinderen. Als je bijvoorbeeld naar deze theepot kijkt, zie je een neus.

U bent eigenlijk een heel creatieve en dromerige ex-priester. Zeg ik dat goed?

Nou, ik ben maar twee jaar priester geweest. Maar ik ben wel in gedachten ja, als je dat dromerig noemt. Een jaar geleden bracht mijn vrouw Toke me naar Noord-Spanje, naar een plaats waar Ignatius van Loyola zijn geestelijke oefeningen beschreef. Hij was toen bedelaar en zat in een grot. Ik heb die oefeningen gedaan in 1961. En als je dan over verbeelding hebt… Ignatius zegt: ‘Als je het over verbeelding hebt, dan is het ook zo.’

Bent u nog gelovig?

(Stilte) Dan zou je het slot moeten lezen van een stuk uit mijn boek. Wacht, ik pak het erbij. “In één pot hing een misschien acht centimeter groot menselijk embryo nog in een vliesje aan een navelstrengetje. Het probeerde als het ware met zijn witte handje het navelstrengetje vast te houden. Zo hangt het daar al jaren en dient zo de wetenschap, die eropuit is alles te onderzoeken, te analyseren, te begrijpen, te benoemen, te zoeken naar wetmatigheden en om het ene na het andere levensraadsel op te lossen. Net zo lang tot men aan het raadsel komt waar geen antwoord meer op is.”

Een raadsel?

Ja, ik hoop dat het altijd een raadsel blijft. Het gaat er om dat we heel beperkt zijn. Dat we eigenlijk heel weinig weten, zien en horen. Gelukkig ook!

Uw kinderboeken en uw poëzie hebben veel raakvlakken. Feitelijk zie ik zelfs geen verschil. Zouden we als volwassenen meer door kinderogen naar de wereld moeten kijken?

Je zit te discrimineren. Waarom is er een verschil tussen?

Ik bedoel dat we als volwassen hebben afgeleerd om door kinderogen te kijken.

Ja, we moeten veel afleren ja. Je merkt aan alles dat kinderen er niet bij horen. Dan krijg je discussies dat de kinderopvang gratis moet. Ik zeg weleens dat kinderen naar een kostschool moeten. De ouders weten toch niet wat ze ermee aan moeten. Zelf ben ik naar een internaat geweest.

Zo’n internaat is toch ook niet alles?

Dat internaat was streng gereglementeerd. Daar wen je aan. Zes uur opstaan. Dat deden al die jongens. In het begin met honderd ongeveer. We zaten met zes jongens aan een tafel. De oudste verdeelde de taken: wie moest schoffelen, takken zagen of scheidsrechter was.

“De toekomst is koffiedik, kronkelt evangelisch heen en weer als een schapendarm, wordt onder een bedenkelijk gesternte geboren.” En: “De dood komt nooit als een verlossing. Komt niet, komt nooit. En leven is een begin zonder aanvang. En het is zeker geen boek dat je openslaat en sluit.” Ziet u er tegenop om te sterven?

Nee natuurlijk niet. Het is wel jammer natuurlijk. Dat je niet meer een heleboel mee kan maken. Maar ik ben al tachtig, en dat is heel mooi. Ik hoef niet te klagen als ik terug kijk.

En zou er iets zijn? Na dit alles?

Moet dat? De wereld blijft. En je gaat op in het geheel. Maar als persoon ben je weg. En dat vind ik jammer. Maar dat zie je ook bij mensen die je dement ziet worden. Die zie je langzaam weggaan. En dan denk je: wat hebben ze er nog aan. Voor de omgeving is dat heel treurig en lastig.

Stel, u overlijdt gauw. Als u nog één tekening mocht maken, wat zou erop staan?

Weet ik niet. Ik denk dat ik terug zou vallen op de eerste tekeningetjes die ik aan Toke heb gestuurd. Dat waren meestal heksjes op bezems enzo. Maar ik zie niet tegen het sterven op. Ik ben nu al een paar keer weggemaakt. Zo heet dat toch? Zo ook in dit jaar. Mijn hart deed het niet goed. Ik heb geen spijt dat ik ben blijven schrijven en tekenen. Ik had een docent die zei dat ik moest kiezen. Tussen schrijven en tekenen. Dat ik me meer moest specialiseren. Gelukkig ben ik ongehoorzaam geweest.

Wat is uw advies voor jonge schrijvers en kunstenaars?

Je moet gewoon werken. Ik bedoel dat het vanzelf moet gaan. Je moet ook niet denken van: nu ben ik kunstenaar dus is het oké. Je moet gewoon zin hebben om dingen te maken. Dat is hetzelfde met muziek maken. Je moet niet muziek willen maken voor het publiek, maar omdat je zelf wilt. En ja, dan kom ik terug bij jouw vraag of ik apart ben. Ja, ik ben wel een beetje apart ja. Een beetje excentriek. Het is natuurlijk ook raar dat je als student kinderverhalen gaat zitten schrijven. Dat is niet normaal. Tenminste, ik kende niemand. Ik weet nog goed dat ik bij het verschijnen van mijn tweede boekje Paul Biegel ontmoette. Die zei: ‘Eindelijk weer eens een man.’ Want kinderboekenschrijvers waren alleen maar vrouwen. Weet je, als ik nadenk over wie ik ben, dan denk ik aan een gedicht van Frost. Er komt een wandelaar bij twee bospaden. Over het ene pad hebben veel mensen gelopen, je ziet dat de bladeren weg zijn. Het andere pad ziet er ruw en overgroeid uit. De persoon in het gedicht neemt de laatste. Ik ben ook wel zo, ik neem liever de avontuurlijke route. Al is dat ook weer relatief, want ik heb mijn maatschappelijke huis wel aangepast. Dat kun je wel zien, toch?

Een ingekorte versie van dit interview gebruikte ik voor mijn boekencolumn in De Nieuwe Koers. www.dnk.nl