Blog

Literaire anarchie

Sinds mijn man een andere baan heeft, is migratie een onderwerp aan de keukentafel. Eerst werkte hij bij een ontwikkelingsorganisatie, we woonden ook in Congo. Nu voert hij gesprekken met (al dan niet uitgeprocedeerde) migranten. Wat ik inmiddels weet, is dat het verhaal rond migratie en asiel ingewikkelder is dan ik dacht. En dat literatuur kan helpen om inzicht te krijgen in een grotere wereld om ons heen.

De Poolse Aleksandra Lun (1979) schreef haar debuutroman ‘De Palimpsesten’ in het Spaans. Onlangs is het in het Nederlands vertaald. Het boek gaat over Przęśnicki, een 35-jarige Poolse immigrant die opgenomen wordt in een psychiatrisch ziekenhuis. Volgens de dokter is het onvergeeflijk dat hij zijn debuutroman niet in zijn moedertaal geschreven heeft. Hij zou bartlebiaanse therapie moeten volgen, een therapie vol vergetelheid en verdovende spuiten.

Voorop staat dat ik weinig boeken gelezen heb waarin humor zo kundig geregisseerd is. Humor als troost, het kan dus. Een doodernstig boek schrijven, geëngageerd en wel, én het thema lichtvoetig verpakken. Aleksandra Lun schrijft over een depressieve, seksueel gefrustreerde immigrant – heeft ze Serotonine van Michel Houellebecq gelezen? Zet daar een priester bij, die op een hometrainer (met fladderende witte jas) fietst, zegent en bidt en je roman is compleet.

Przęśnicki, de hoofdpersoon, vertelt zijn verhaal aan de psychiater. Zij vindt dat de taal waarin hij schrijft hem, als immigrant, niet toekomt. Hij doet aan broodroof. ‘Literaire anarchie, is dat wat u wilt?’ vroeg de dokter. ‘Waar is dan het vaderland van elke schrijver? Hoe moeten de boeken in een bibliotheek worden ingedeeld?’ Waarop Przęśnicki later in het boek zegt: ‘Denkt u dat u door ons te ordenen uw eigen wereld ordent?’

Er is al veel migratieliteratuur geschreven. Denk aan de boeken van Rodaan Al Galidi, Olga Grjasnowa, Kader Abdolah en Gamal Fouad. Toch moest ik het meest denken aan ‘Bestsellerboy’ van Mano Bouzamour, hoe een debuut van een immigrant tot succes werd (Bouzamour) en hoe dat juist voor Przęśnicki tegenviel (Lun).

Lun doet echter iets nieuws en intelligents: ze haalt er andere migrantenschrijvers bij en laat ze figureren. Ze komen langs in de spreekkamer of spelen een rol in erotische dromen. Zo droomt Przęśnicki over de mooie Ernest Hemingway.

Wat vooral bij blijft, is het thema taal. ‘De wijze intellectuelen vroegen waarom wij, miserabele immigranten, in plaats van op te treden in reportages over de keuken van onze landen, erop stonden om boeken in andere talen te schrijven en te signeren met onze exotische achternamen.’ Wie heeft recht op een taal? Mogen ontheemde schrijvers zich nieuwe talen eigen maken? Is taal niet gewoon iets universeels? Ik lees daarom nu een boekje over gastvrijheid van Jacques Derrida die, net als Levinas, taal zélf als gastvrijheid beschouwt.

Deze column verscheen in het zomernummer (2020-06) van het opinietijdschrift De Nieuwe Koers – www.denieuwekoers.nl