Blog

Leven op de vierkante millimeter – In gesprek met Johan Lock

Met zijn debuutroman De erfenis van Adriaan won Johan Lock de CLO-Juryprijs. In een Rotterdams café praten we over kerk, voetbal en schrijven. Maar vooral over verwondering en het heilige dat overal gevonden kan worden.

 

Je ouders gingen samen met vier andere echtparen een verbond aan met God en met elkaar: een verbond van onvoorwaardelijke trouw. Het klinkt oprecht. En mooi.

Dat was ook zo. Met dat heldhaftige verhaal groeiden we op. We zijn uit de kerk gegaan, en het hele dorp was tegen.  Daarbij die profetische verschijnselen. God was aan onze kant. Veel klasgenoten zaten in een kerk, waar het er minder vrolijk aan toe ging.

Tijdens het lezen van je boek moest ik aan De trooster van Esther Gerritsen denken. Op een gegeven moment vertrekt Jacob, de hoofdpersoon, naar een vreugdevuur buiten het klooster. Hij zegt dan over de broeders: ‘Daar zaten ze dan, met hun bakje pinda’s.’ Het heeft iets treurigs.

Ik weet wat je bedoelt. Eén van de monniken komt Jacob daarna terughalen. Er zit iets bemoeizuchtigs in, wat ik herkende. Vanuit hemels perspectief hadden we helemaal gelijk, vanuit aards perspectief was het een treurig stelletje. Dat herkende ik bij die pinda’s. Misschien dat jij die associatie ook maakte, maar in mijn boek was er op een gegeven moment een feestje. M’n broer was afgestudeerd, en er waren prikkertjes met augurken. Dat dus. Die burgerlijke truttigheid. Ik heb heel lang het gevoel gehad dat andere mensen een leuker leven hadden. En tegelijk die druk van die monnik die Jacob terug komt halen naar het klooster, hoe goed bedoeld ook. Zo ben jij niet, zo hoor jij niet te zijn. (Even stil). Ik merk nu dat ik heel goed gedij in eenzaamheid. Er zijn mensen die de ellende hebben dat ze geen vrienden hebben en eenzaam zijn. Ik ben altijd omgekomen in de contacten. Ik moet vaak aan Willem-Alexander denken. Hij heeft veel leuke dingen in zijn leven, maar hij heeft geen keus.

Daar herken je je in?

Ja, dat klopt. Tijdens het spreken, wat ik soms deed in samenkomsten en op Bijbelstudieavonden van onze kerk, dacht ik weleens: het is illegaal dat ik hier sta. Ik ben nu eenmaal in dit milieu opgegroeid en ik heb die achternaam. En ik kan goed lullen, maar dat kunnen ze allemaal goed bij ons thuis. Ik heb me altijd verantwoordelijk gevoeld. Dat is ook de reden dat ik zo gruwelijk lang bij de kerk ben blijven hangen. Er hing zo’n heilige atmosfeer. Wij zaten zo dicht bij God. De gemeenschap was sterker dan een familiebedrijf. Want daar kun je op een dag nog zeggen van ‘oké, ik vertrek.’ Maar hier viel niet aan te ontsnappen.

Want dat wilde je, ontsnappen?

Het was een thuis, maar wel een fuik. Een gezellige fuik. Eigenlijk had ik een dubbelleven. In Rotterdam had ik het geloof en de gemeenschap, in Utrecht had ik mijn studie en mijn vriendengroep. Voor het eerst ging ik uit en bezocht ik theaters. Nu zullen meer kinderen uit christelijke milieus dat herkennen, maar voor mij was die tweespalt heel groot.

Toch schilder je gelovigen niet af als zielige, eenzame mensen.

Het niet meer mogen voetballen was wel een dingetje. Als ik zaterdagmorgen hoorde dat voetballen was afgelast, was mijn hele weekend verpest. Dus dat was echt wat, dat ik daarmee moest stoppen. Dat soort verdriet voel ik nog wel soms. Dat ik me in een hoek heb laten drijven.

Het raakt je.

Nu je ernaar vraagt, komt het boven. Ik sluit niet uit dat ik nog eens ga proberen in een volgend boek een laag dieper te komen. Na 1998, het jaar waarin onze kerk in een crisis terecht kwam en mijn vrouw en ik daar zijn weggegaan, ben ik gaan freelancen. Binnen een jaar was ik overwerkt. Toen ben ik ook depressief geweest. Ik had enorm het gevoel dat ik alles verkeerd had gedaan. Die depressie was een gevolg van het overwerkt zijn, maar dat overwerkt zijn kwam ook weer ergens vandaan. Ik heb het wel aan elkaar gelinkt ja. Nog altijd draag ik een zweem mee van iets dat voelt als verdriet, angst, depressie. Ik ben kwetsbaarder geworden.

Jouw boek gaat over een blije, vrolijke kerk. Maar het had ook over een strenge reformatorische kerk kunnen gaan.

Qua fundamentalisme, dus qua harde waarheden, zijn het twee kanten van dezelfde medaille. Met hetzelfde belang van het collectief. Dus het refoweb, die hoedjes enzo. Ik heb het idee dat daar meer cultuur dan geloof wordt doorgegeven, zoals ik denk dat dat ook in evangelische en pinksterkerken vaak het geval is. Dat is heel treurig. Niet omdat het verboden is om een cultuur door te geven, dat doet iedereen, maar wel omdat het waardevolle dat mogelijk onder die cultuur schuilgaat, eronder bedolven raakt. Hoe rampzalig onze kerk zich ook ontwikkeld heeft, iemand als mijn vader was een gelovige. Hij heeft in het pakhuis van zijn kaashandel echt wat meegemaakt. Hij was authentiek. Ook op zijn sterfbed heeft hij iets soortgelijks meegemaakt. Ik weet niet of het iets van God was, of wat ik verwondering noem.

Recent heb ik Knielen op een bed violen van Jan Siebelink nog eens herlezen. Jozef Mieras heeft net zulke narcistische trekjes als jouw oom Adriaan.

Ja, Adriaan is een narcist ja.

Vind je het niet naar dat we het over jouw familie hebben?

Nee, want het komt nog meer dichtbij. Ik heb met een dochter van Adriaan (uit zijn eerste huwelijk) contact gekregen. Voor haar is het nog veel pijnlijker. Op de boekpresentatie kreeg ik een berichtje: ‘Veel succes vanavond, ik ben er niet bij, want ik vind het toch iets te gek om bij de onthoofding van mijn vader te zijn.’ (Lachend): Ze vond het boek prima. Ook omdat ze sinds haar jeugd amper nog contact met haar vader had. Adriaans zus zei tegen mij dat Adriaan nu als kind naar de schooltherapeut gestuurd zou worden om nagekeken te worden. Hij was trouwens wel een aardige oom. Toen ik klein was, maakte hij grapjes. Maar narcisten kunnen heel empathisch doen.

‘De Heere beware mij ervoor, dat ik mijn hand zou slaan aan de gezalfde des Heeren.’ Met zo’n tekst worden veel geestelijke leiders overeind gehouden, vrees ik. Wat is dat toch, dat angst zo’n rol speelt in religieuze kringen?

Volgens mij zijn er twee soorten angst. Je hebt de angst om naar de hel te gaan. Dat lees ik heel erg bij Jan Siebelink. Allemaal met het idee over een hiernamaals. En je hebt de andere angst die mijn moeder de vreze des Heeren zou noemen. Namelijk dat je het heel erg goed wilt doen. Een positieve angst. Ik ben niet zo opgegroeid met angst voor de hel, maar wel met het gevoel dat je op de plek moet zijn waar God je hebben wilt. Toen ik Nederlands ging studeren, vroeg ik me af of dat wel mocht. Misschien wil God dat wel niet.

Hoe voed je jezelf?

Het idee van verwonderen raakt me. Dat je je realiseert hoe het licht naar binnen valt, dat je bestaat. Of het menselijke contact. Dat heeft het sterk in zich. Dat er iets gebeurt dat groter is dan het materiële. Dat noem je verwondering, of God of het heilige. Die ervaring doe ik op heel veel plekken op buiten een kerk. Soms ga ik weleens met mijn broer mee naar een voetbalwedstrijd van Sparta. Aan het begin is er dan een gedicht van Jules Deelder over de historie van Sparta. De tribune herhaalt elke zin. Zo’n zin als: ‘In de geest van Bok de Korver.’ Dat is een oud Sparta-voetballer. Ik kan dat niet meemaken zonder tranen in de ogen te krijgen. Er zit een collectieve kracht in. Het publiek herhaalt dan: ‘In de geest van Bok de Korver’. Eigenlijk is het een soort beurtzang zoals in de kerk gebeurt. In de Naam van de Vader, in de Naam van de Zoon… Dat ontroert me. De vraag die ik me stel is hoe wezenlijk wat daar gebeurt nu anders is dan wat in de kerk plaatsvindt.

Je zoekt het hogere, het schone, het heilige in de wereld om je heen.

Ja. In het vermoeden dat God overal is. Dat God hier, op dit moment er is. De vrijzinnigen zeggen: God gebeurt.

Vind je dat zelf ook?

Ik kan me daar niet van losmaken. Ik kan wel heel stoer van mezelf zeggen dat ik atheïst ben, maar dat ben ik niet en ik kan dat helemaal niet zijn. Dat heeft met dat soort ervaringen te maken. Ik heb Bonhoeffer overigens aan mijn zijde. ‘… voor en met God leven wij zonder God.’ Ik vind het een prachtige zin. Stel je voor dat het mogelijk zou zijn om over God te praten zonder Hem te noemen… Ik heb meer moeite met theologie. Want zodra de naam van God wél wordt genoemd, staat er een theoloog op en moet het gesprek aan allerlei randvoorwaarden voldoen. Dan mag ik alleen nog meepraten als ik geloof dat Jezus aan het kruis voor mijn zonden is gestorven.

Daar kun je niks mee?

Nul. Het is een soort probleem wat ik helemaal niet met me meedraag. De grap werd weleens gemaakt: Jezus is het antwoord. En dat iemand daar een keer over zei: ja, en wat is de vraag? Dat raakt me. Want ik begrijp helemaal niet op welke vraag antwoord gegeven moet worden. (Om zich heen wijzend) als je aan deze mensen gaat vragen: Hebben jullie zondebesef, dan weten ze niet waar je het over hebt. Kijk, er is wel slechtheid. Dus zonde is wel een probleem. Er is een hoop mis in deze wereld.

Mijn demente overgrootmoeder mompelde vaak de woorden: ‘Wel de weg geweten, maar niet bewandeld te hebben.’ Het heeft iets beklemmends. Vind je dat ook?

Heel soms schiet die gedachte nog wel eens omhoog. Stel je voor dat het hele hemel-hel verhaal klopt? Dat ik inderdaad voor een poort kom waar iemand vraagt: ‘Hebt u het bloed van Jezus wel op uw hoofd?’ Mijn demente oma zei over ongelovigen: ‘die zullen straks lelijk op hun neus kijken.’ Ik denk niet dat ik dat nog geloof. Het beeld echter van een persoonlijke God, daar kan ik me niet van losmaken. Ik zeg niet dat ik erin geloof, maar die mogelijkheid stel ik me voor.

Denk je dat er een leven is na de dood?

Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen, zoals Wittgenstein zegt. Waarover ik wél kan spreken is het gevoel van verwondering. Er zijn heilige plekken. Er is onderscheid tussen een gewoon bestaan en een heilig bestaan. Dat ervaart iedereen. Laatst zag ik de maansverduistering, de bloedmaan. Toen ik naar de maan keek, dacht ik: het is toch wat. Dat we hier niets van begrijpen. Technisch weten we er steeds meer vanaf, maar het is een mirakel.

Aan welke schrijvers voel je je verwant?

Met Milan Kundera. Die zit ergens mee. Dat heb ik bij Simone de Beauvoir ook, zij worstelt echt. Verder vind ik de stijl van Kundera prachtig. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Thomas is verdrietig. Waarom is Thomas eigenlijk verdrietig?’ Dat vind ik geweldig. Hij trekt je als lezer erbij. Dan gaan we dat eens analyseren.

Nu komt het analytische van jou om de hoek kijken.

Ja dat klopt. Voskuil vind ik daarvan ook een voorbeeld. Ik heb Het bureau gelezen toen ik overwerkt was. Ik was verslingerd. Alsof je een vriend tegenkomt. Ik denk dat het te maken heeft met het zelfonderzoek. De hoofdpersoon gaat bij het Meertens Instituut werken (in de roman het Bureau genoemd), de meest lullige plek destijds in wetenschappelijk Nederland. Ondanks dat hij het allemaal niet zo serieus neemt, heeft hij zich er kapot gewerkt. Die verscheurdheid ken ik. Vijfduizend pagina’s, alleen maar menselijke interactie. Het is het leven op de vierkante millimeter. En dan denk ik: als het hier niet gebeurt, tussen jou en mij nu, op deze plek, dan gebeurt het ook niet als we op vakantie naar Thailand gaan.

Waar word je blij van?

Ik denk van die momenten dat je denkt: er klopt nu iets. Ik voel dat des te sterker omdat ik mijzelf psychisch niet altijd helemaal in evenwicht vind. Dat ik denk: nu voel ik me angstig, somber of opgejaagd. Dus ben je des te blijer op de momenten dat het allemaal wel klopt. Dat dit soort dingen, zo’n gesprek zoals nu, je goed doen.

Niet veel schrijvers durven zo eerlijk en openhartig naar zichzelf te kijken. Jij doet dit wel. Jouw alter ego Laurens is prekerig, betweterig en een soort religie-papagaai. Hoe voelt het om zo eerlijk te zijn?

Als het geen zelfanalyse is, dan moet je je mond houden. Mijn boek moest geschreven worden. Eerlijkheid is dan noodzakelijk. Hoewel ik ook geaarzeld heb tijdens het schrijven. Het vallen onder handoplegging bijvoorbeeld tijdens een samenkomst. Laurens, dus ikzelf, valt ook. Dat vond ik gênant om op te schrijven. Maar ik weet dat het moet. Anders lieg ik en ga ik niet tot het gaatje.

Dit interview verscheen in ‘Onder Woorden’, een uitgave van het CLO, het Christelijk Literair Overleg, april 2019.

Credits foto: Pytr de Vrys