Blog

Liefde en dood

Ooit kreeg ik les in creatief schrijven van Vrouwkje Tuinman. Vrouwkje had een prachtig handschrift. Je kreeg je verhaal terug met opmerkingen in de kantlijn. Onderaan mijn verhaal stond: ‘Heel mooi!’ Vooral het uitroepteken bracht me in de gloria. Vijf jaar later mailde ik haar dat mijn debuutroman uitkwam. Op haar verzoek deden we boekenruil, ik kreeg haar ‘Buurvrouw’, zij mijn roman over Congo.

Achteraf vraag ik me af waarom ik die ruil toestond. Mijn debuut was nogal een oefening – nu zou ik meer zoeken naar soberheid, naar weglaten zelfs. Vrouwkje echter schrijft geen woord te veel. Ze beheerst de kunst van het doseren. Daarbij zoomt ze in op het kleine, het prachtige onbenullige/lullige van het leven – een omgevallen parfumflesje, een doodgereden kikker, de randjes van een luier.

Die luier droeg haar partner F. Starik in zijn doodskist. Haar pas uitgekomen dichtbundel ‘Lijfrente’ is een ode aan de liefde. Op elke bladzijde buitelen emoties over elkaar – maar nergens wordt het sentimenteel. Het is de onderkoelde toon, de scherp observerende blik. Zo schrijft ze over het aankleden van haar ‘F.’:

‘Nu kleedden wij je aan in vele lagen: een luier waarvan de randjes frivool uit

je onderbroek staken, een wit hemd

– Ik leer jullie een truc, zei een man. Je steekt je eigen armen door de

mouwen, en die van hem de lucht in. Het hele ding glijdt omlaag, op zijn

borst en dan hoef je alleen, doe het maar, zijn hoofd omhoog, de weke

schouders komen mee, en klaar. –

daarna een overhemd, het allerwildste, dat desondanks gestreken moest.

Ik had een strijkbout mee, geen plank, maar er was een kist en die was glad.’

Liefde en dood zijn altijd grote thema’s geweest in de literatuur. Doodgaan zonder liefde is een koude bedoening. Het was F. Starik die eenzame Amsterdammers begroef met zijn gedichten. Andersom kent liefde de, soms ondragelijke, fysieke beperking van de dood.

Een boekje van Erwin Mortier (‘Omtrent liefde en dood, een afscheid’ 2017) veranderde mijn denken over liefde en dood. Hij schrijft over zijn overleden vriend Jef Geeraerts die zijn vrouw niet kon missen: ‘Te moedeloos om nog te schrijven, te moedeloos om haar te laten gaan, is hij in haar dood gaan wonen, wachtend op de zijne.’ Het boekje is niet alleen een rouwverhaal, maar vooral een ode aan wat literatuur vermag. ‘Door hun dood is de sterfelijkheid onder de rokken van mijn taal gekropen en tot in mijn botten doorgedrongen.’

Het is net Allerzielen geweest. Ik denk aan alle geliefden, aan alle doden. De drang om geliefden tot de dood toe te geleiden (en daar zelfs overheen), herken ik. Taal en beeldende kunst zijn machtige middelen om de kracht van liefde te vertolken.

Deze column verscheen in het decembernummer van De Nieuwe Koers.