Blog

Elkaar in de ziel kijken

Wie ben je, met je bijzondere begaafdheid, je anders-zijn, je isolement? Hoe verhoud je je tot de wereld? Kolja, de nieuwe roman van Arthur Japin, heeft het weer allemaal.

Als achtjarig jongetje wordt de doofstomme Kolja door de broers Tsjaikovski opgevangen. Modest (de broer van Pjotr Iljitsj, de componist) krijgt dieper contact met hem en leert hem praten. Dit proces wordt opgetekend in dagboeknotities van Modest. ‘Goocheltrucs, gekke bekken, snoepgoed, alles haal ik uit de kast om oogcontact te krijgen, maar de jongen blijft mijn blik mijden. Willen wij verder komen, dan móéten wij elkaar in de ziel kijken. Onze eerste strijd zal dus niet over horen gaan maar over zien.’

Japins hoofdpersonen zijn vaak getroebleerde, door het leven getekende, mensen. Buitenstaanders. Of, zo je wilt, vreemdelingen. Neem Granny Parker, de vrouw die haar kinderen en kleinkinderen afgeslacht ziet worden door Indianen (De overgave). Of Kwasi in De zwarte met het witte hart, de jongen die erbij wil horen maar het domweg door zijn afkomst niet kan. Of Lucia, die wegvlucht van haar geliefde en haar littekens bedekt met een sluier (Een schitterend gebrek). Of Zonne, het misbruikte meisje dat zich alleen in de schijnwerpers veilig voelt (Maar buiten is het feest).

Wat is dat toch, denk ik. Dat keer op keer zijn boeken je bij de strot grijpen. Dat je terugkerende wijsheden en thema’s voor lief neemt (na De gevleugelde in 2015 koos Japin opnieuw een homoseksuele hoofdpersoon). Tegelijk, de homohaat is actueler dan ooit, en Japin had met Rusland geen betere romansetting kunnen bedenken. Als je zó over een doofstomme kunt schrijven, heb je me, als lezer, helemaal: ‘Ik zoek de liefde op waar ik haar krijgen kan en ga haar aan als een gesprek. Ik deel ervan rond en ik deel me mede. (…) Mond op mond word ik het best verstaan. In iemands armen is waar ik hóór.’

Misschien gaat het om het proces van bitterheid naar hoop. Van het isolement naar de schijnwerpers, van het donker naar het licht. Tijdens een masterclass die ik van Japin kreeg, liet hij zich in zijn hart kijken: ‘Drie tot vijf keer per schrijfproces van een boek heb ik perioden van totale wanhoop, twijfel en verdriet.’

Jezelf kwetsbaar aan de buitenwereld tonen vraagt moed. Laten we Japin, maar ook Griet op de Beeck, Franca Treur en zoveel anderen in ere houden.

 

Deze column verscheen in het december nummer van De Nieuwe Koers (denieuwekoers.nl)