De grote zeeman, die heb ik op zee leren kennen
“De grote zeeman, die heb ik op zee leren kennen. Hij schreeuwde naar de grijze golven, zwarte golven als het donker was. ‘Laatste beug!’ ‘Anker overboord!’ Hij vloekte onder het lawaai van de motor, wanneer het brullende kielzog het donkere anker opslokte aan het einde van de laatste beuglijn, te midden van het gekrijs van de meeuwen die ons spoor in de lucht natrokken. Het zwarte stalen schip won snelheid. Nog steeds schreeuwde hij, de grote zeeman. Zijn borst zwol op, hij maakte zich groot, en met zijn krachtige angstaanjagende stem stootte hij een laatste brul uit. Hij schreeuwde, eenzaam stond hij oog in oog met de zee, rechtop tegenover de immense oceaan. Zijn vieze haren, stijf van het zout, woeien over zijn voorhoofd. Hij joeg me angst aan, met zijn rode gezwollen gezicht en zijn gele blik, zijn ogen met de schittering van een wild dier. Hij joeg me altijd angst aan, ik bleef in de schaduw, gereed om te verdwijnen, klaar om weg te springen bij zijn geringste stap achterwaarts. Ik volgde elk van zijn bewegingen, gaf hem zware bakken met beugen aan die me deden wankelen, maakte aan elke beug een zak stenen vast, bond ze samen met een schootsteek die hij altijd controleerde, zonder ooit te glimlachen of iets te zeggen.”